De atleet

Lees hier de belangrijkste kenmerken van de verschillende atleten. En hoe je deze atleten training moet geven.

6-7 jarigen. mini:

  • Kleuter af.
  • Coördinatie goed genoeg voor moeilijkere bewegingen, tijd voor deel oefeningen.
  • Leert leven met regels van de groep - voortdurend aanpassen aan de groep.
  • Sterk persoonsgericht, Ikke is toch belangrijk. 

8-9 jarigen C/B-pupil:

  • Zeer vitaal.
  • Energiek, is er altijd klaar voor.
  • Leergierig mits goed verpakt.
  • Avontuurzucht uitlokken -spannend maken.
  • Altijd bereid zicht te meten met anderen (spelletjes/ estafette / kwartetten).
  • Zeer gevoelig voor waardering en kritiek.

10-11 jarigen A-pupil:

  • Onafhankelijker en kunnen al veel zelf.
  • Optimale motorische ontwikkeling - trainen in snelheid en coördinatie.
  • Reactievermogen is goed trainbaar.
  • Fysiek sterk - lichaamsverhoudingen zijn optimaal.
  • Veel kunnen en durven is een status in de vriendenkring - niks is te dol.
  • Vallen elkaar nog gemakkelijk af - ikke is ook hier nog steeds belangrijk.
  • Gevoelig voor het bijbrengen van normen en regels.

12-13 jarigen D-jun:

  • Verschillen in groeitempo tussen jongens en meisjes: jongens langzamer in de groeispurt.
  • Overmaat aan bewegen neemt af.
  • Bewegen gerichter - het herhalen ligt nu meer in de sfeer van oefenen.
  • Leren makkelijk bewegingen aan - de deelbewegingen vallen in elkaar.
  • De groep is belangrijk (rol in de groep).
  • Het zich waar willen maken treedt op.
  • Vergelijken met anderen wordt belangrijker.
  • Goed gesprekken mee te voeren.
  • Kunnen zelf al een taakverdeling maken.

14-15 jarigen C-jun:

  • Groeispurt geeft veel verstoringen (hormonen, ontevredenheid uiterlijk enz.).
  • Coördinatieprobleem door lengte groei.
  • Meisjes ondervinden last van ontwikkeling andere verhouding spier/gewicht.
  • Aangepast belastbaar.
  • Omvangtrainingen kunnen.
  • Intensiteit trainingen beperken.
  • Zelfstandig.
  • Verantwoordelijkheid aanspreekbaar.
  • Eigen wil.

16-17 jarigen B-jun:

  • Lichaam groeit naar harmonisch geheel.
  • Toenemende breedtegroei en spiervolume.
  • Kracht-, interval- en duurtraining zijn weer beter mogelijk.
  • Meer realiteitszin.
  • Minder emotioneel.
  • Toenemende zelfkennis.
  • Streven naar verbetering van prestaties.
  • Gezag wordt weer beter geaccepteerd.

Optimale ontwikkeling per leeftijdsgroep

Het leven van een sporter kent verschillende perioden waarin het lichaam erg gevoelig voor het ontwikkelen van bepaalde fysieke en motorische vaardigheden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan behendigheid, balans, coördinatie en snelheid. Het is van groot belang om op de juiste momenten aandacht te besteden aan de ontwikkeling van deze vaardigheden. Gebeurt dit niet, dan zal de sporter zijn mogelijkheden in de toekomst nooit optimaal kunnen benutten. Als trainers zullen we ons moeten focussen op de ontwikkeling van de sporter op de lange termijn door het leggen van een goede basis in de jeugdjaren. Hierbij gaan we uit van de mogelijkheden van de individuele sporter waarbij we kijken naar de biologische leeftijd en rekening houden met het verschil in ontwikkeling tussen jongens en meisjes. Van uit dit uitgangspunt kan een sporter zich optimaal ontwikkelen op zowel fysiek als emotioneel, cognitief als mentaal gebied.

Actieve start (0–6 jaar)

In deze fase zijn kinderen nog geen lid van een sportvereniging. Dagelijkse beweging is van groot belang van de ontwikkeling van het kind. Kinderen willen graag op een speelse manier de omgeving verkennen en zo hun eigen grenzen verleggen. Er ligt een taak bij de ouders in te spelen op deze exploratiedrang en te zorgen voor een veilige omgeving waarin dit kan gebeuren. Deelname aan zwemlessen en gymnastieklessen op school komt de ontwikkeling van het kind ten goede.

FUNdament (6–8/9jaar: jonge pupillen)

Deze fase wordt gekenmerkt door veelzijdige trainingen, waarbij de nadruk ligt op de ontwikkeling van motorische vermogens (o.a. behendigheid en snelheid, ritmisch vermogen en ruimtelijke oriëntatie) en de basisvaardigheden lopen, springen en werpen. Wedstrijdjes kunnen, maar plezier staat voorop.

Leren trainen (8/9–11/12 jaar: pupillen A en junioren D)

Kinderen zijn in deze fase zeer gevoelig voor het aanleren van moeilijkere vormen van bewegen, daarom zullen trainingen zich meer richten op atletiek specifieke vaardigheden. Al blijven de trainingen een veelzijdig karakter houden, waarbij de nadruk ligt op de verdere ontwikkeling van motorische vermogens. Ook leren kinderen omgaan met de gang van zaken tijdens wedstrijden en trainingen (regels, afspraken, veiligheid) en leren zij inzicht te krijgen in de (bedoeling van de) bewegingen de training (opbouw).

Trainen vooromvang (11/12–15/16 jaar: junioren C/D)

Dit stadium loopt van begin tot einde van de groeispurt. Centraal staat het leggen van een fysieke basis gericht op omvang om zo de belastbaarheid te vergroten. Daarnaast wordt er aandacht besteed aan een verdere ontwikkeling van atletiek specifieke vaardigheden. Door de grote variëteit van trainingsvormen en trainingsonderdelen zal de atleet algemeen gevormd worden en zal blessureleed tot een minimum beperkt blijven. De jeugdige leert in deze fase inzicht te krijgen in trainingsprincipes (wat en waarom) en de biomechanische principes achter het bewegingsdoel (verder, hoger, sneller). Ook wordt er aandacht besteed aan mentale aspecten tijdens wedstrijden (tactiek, omgaan winst/verlies, voorbereiding)

Trainen voor hoog niveau (15/16–17/18 jaar: junioren A/B)

Dit is de fase dat de groeispurt is afgelopen. Nu wordt het serieus…of niet! Je ziet vaak een tweedeling ontstaan. Aan de ene kant zijn er atleten die lekker recreatief willen trainen. Deze groep stroom in het model door naar “levenslang actief”. Aan de andere kant zijn er atleten die meer gericht voor wedstrijden gaan trainen. Deze groep kan meer en harder gaan trainen. Trainingen richten zich naast het verhogen van capaciteit, nu ook meer op vermogen. Er wordt meer wedstrijdgericht getraind volgens een periodisering (op basis van een sterkte-zwakteanalyse en het MJOP). Ook zullen atleten leren wat het betekent om op niveau te presteren (o.a. sociaal, planning en voeding) en wordt er aandacht besteed aan een verdere van mentale vaardigheden.

Trainen voor de winst (>18 jaar: senioren)

Op deze leeftijd komt de atleet in een fase waarin hij traint om te winnen. De atleten zijn nu zover ontwikkeld dat ze de meest intensieve trainingen aan kunnen en zich gericht voorbereiden op belangrijke wedstrijden.

Plan van aanpak per leeftijdsgroep

We geven slechts zeer beknopt de ontwikkeling van de kinderen aan en dan nog alleen die aspecten die we relevant achten voor de inhoud van de training aan de betreffende doelgroepen de benadering van de betreffende doelgroep. Deze staan respectievelijk links en rechts van de ontwikkeling van het kind in de tabel. Wat betreft de ontwikkeling van kinderen is het goed op te merken dat meisjes ‘voor’ lopen op jongens in hun ontwikkeling. Dat geldt voor alle aspecten die we onderscheiden in deze visie. Natuurlijk is het belangrijk om altijd goed te kijken naar de kinderen in jouw groep, de ontwikkelingsfasen zijn gebaseerd op gemiddelden. Dat betekent dat er atleten zijn die voorlopen in hun ontwikkeling, maar ook kinderen die zich wat later ontwikkelen.

We onderscheiden de volgende eigenschappen:

Behendigheid en snelheid

Met behendigheid bedoelen we een soepele en snelle besturing van het lichaam in tijd (timing) en ruimte. Het gaat om hoe behendig een lichaam aanpassen aan de bewegingsomgeving. Met snelheid doelen we op ‘vlugheid’ en acceleratie.

Evenwicht en stabiliteit

Dynamische evenwicht (of balans) speelt een grote rol bij het gecoördineerd uitvoeren van bewegingen. Stabiliteit is van belang voor blessurepreventie, maar ook om het lichaam effectief te laten bewegen. De spieren vormen als het ware een korset om gewichten waardoor deze beschermd worden tegen schokbelastingen en bewegingen efficiënter kunnen worden uitgevoerd (vergelijk het ‘stuitervermogen’ van een stuiterbal met dat van een slappe tennisbal).

Ritmisch vermogen

Hieronder verstaan we het vermogen om paslengte en frequentie (ritme) aan te passen op een nieuwe bewegingsomgeving. Dit is vooral van belang bij het hordelopen en bij het aanlopen bij de springnummers.

Ruimtelijke oriëntatie

Weten waar het lichaam zich bevindt in ruimte ten opzichte van de omgeving.

Reacties reflexen

Het reactievermogen geeft de snelheid van reageren op prikkels (auditief,

visueel, tactiel) uit de bewegingsomgeving aan.

Een reflex is een reactie op een prikkel die buiten de wil omgaat, bijvoorbeeld de struikelreflex. Een aantal van deze reflexen kun je ten dienste van een efficiënte bewegingsuitvoering stellen.

Flexibiliteit

Dit is de ruimte van een gewicht om bewegingen uit te voeren

(bewegingsuitslag).

Technieken

Technieken zijn ‘motorskills’, in het Nederlands ‘motorische vaardigheden’. We bedoelen daarmee een functioneel samengaan van bewegingen voor het bereiken van een bepaald doel.

Reactiviteiten

explosiviteit

Bij het reactief uitvoeren van bewegingen worden je spieren/pezen uitgerekt voorafgaande aan de spiercontractie. Kinetische energie wordt voor korte tijd opgeslagen en hergebruikt voor de spiercontractie. Je spieren/pezen werken als het ware als sterke elastieken. Explosiviteit is het vermogen om maximale kracht te leveren in minimale tijd.

Kracht (halters)

Krachttraining met externe gewichten, denk aan kniebuiging, voorslaan enz.

Capaciteit en vermogen

Onder verstaan we capaciteit: de totale voorraad aan energie. Vermogen is het aanwenden van deze totale energievoorraad per tijdseenheid

Aerobe capaciteit

Hieronder verstaan we de voorraad koolhydraten in het lichaam.

Aerobe vermogen

Het aerobe vermogen is afhankelijk van de brandstof die wordt verbruikt. Bij het trainen van het aerobe vermogen wordt de verbranding ‘effectiever’.

Anaerobe (alactische)

capaciteit

 

 

De anaerobe, alactische capaciteit zegt iets over de grootte van de ‘fosfaatpool’. Hoe groter deze ATP/CP-pool, des te langer kun je maximale, intensieve en dus kwalitatieve arbeid volhouden.

Anaeroob (alactische)

vermogen

Onder het anaerobe, alactische vermogen verstaan we het zo snel mogelijk aanwenden van je ATP/CP-pool, de hoeveelheid ATP die we per minuut kunnen afbreken.

 

 

De Rode Draad Overzicht